huis
Inhoud
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: huis (hulp, bestand)
- IPA: / hœys /
- (Noord-Nederland): /ɦœʏ̯s/
- (Vlaanderen, Brabant): /ɦœːs/
- (Limburg): /hœːs/
Woordafbreking
- huis
Woordherkomst en -opbouw
- Afkomstig van het Middelnederlandse huus
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | huis | huizen |
verkleinwoord | huisje | huisjes |
Zelfstandig naamwoord
huis o
- een gebouw bestemd om in te wonen
- Zij wonen in een groot huis.
- een geslacht, verwijzing naar iemands afkomst
- Die mensen zijn alle afstammeling van het huis de Vries.
- een dynastie, koninklijk geslacht
- Het huis van Oranje.
- een firma, eenvoudige onderneming van twee of meer personen
- Producten zijn te koop bij ons huis.
- een omhulsel
- Het huis van de kogel.
- een zetel van een belangrijk persoon, bedrijf of instelling
- Het Witte Huis, het Anne Frankhuis, Huis ten Bosch, het Holland-Heinekenhuis.
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
|
Verwante begrippen
- eenhuizig, overhuizen, tweehuizig, uithuizig, verhuizen, verhuizing
- [1] appartement, bungalow, complex, flat, gebouw, honk, huurwoning, hypotheek, koophuis, kot, onderdak, onderkomen, onroerende goederen, oord, pand, perceel, residentie, stekkie, stulp, vastgoed, verblijf, verblijfplaats, villa, woning
Verwijzingen
Spreekwoorden
- [1]: als de kat van huis is, dansen de muizen op tafel
- [1]: Dat is niet om over naar huis te schrijven.
- [1]: Elk huis heeft zijn kruis. (alt. Ieder huisje heeft zijn kruisje.)
- [1]: Het huis is te klein.
- [1]: Hij is het zonnetje in huis.
- [1]: Wat het huis verliest, brengt het weer terug.
Uitdrukkingen en gezegden
|
Vertalingen
1. een gebouw bestemd om in te wonen
|
|
Werkwoord
vervoeging van |
---|
huizen |
huis
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van huizen
- Ik huis.
- gebiedende wijs van huizen
- Huis!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van huizen
- Huis je?
Gangbaarheid
- Het woord huis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'huis' herkend door
99 % | van de Nederlanders |
100 % | van de Vlamingen. |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Afrikaans
Uitspraak
- IPA: /ɦœʏ̯s/
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | huis | huise |
Zelfstandig naamwoord
huis
Spaans
Werkwoord
vervoeging van |
---|
huir |
huis
- tweede persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van huir
vervoeging van |
---|
huirse |
huis
- tweede persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van huirse
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 4
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Bezieldheid: niet geanimeerd
- Metadomein: fysiek
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 100 %
- Woorden in het Afrikaans
- Woorden in het Afrikaans met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Afrikaans
- Woorden in het Spaans
- Woorden in het Spaans van lengte 4
- Werkwoordsvorm in het Spaans