hoes

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hoes
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘overtrek’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1343 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord hoes hoezen
verkleinwoord hoesje hoesjes

Zelfstandig naamwoord

hoes v/m

  1. bescherming die om een -meest vlak- voorwerp wordt aangebracht
    • Op de hoes van deze plaat stond de zanger afgebeeld. 
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen


Achterhoeks

enkelvoud meervoud
naamwoord hoes huze
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

hoes

  1. huis
Schrijfwijzen


Afrikaans

stamtijd
infinitief voltooid
deelwoord
hoes
gehoes
volledig

Werkwoord

hoes

  1. hoesten
enkelvoud meervoud
naamwoord hoes hoesse
hoeste

Zelfstandig naamwoord

hoes

  1. hoest


Drents

Zelfstandig naamwoord

hoes

  1. huis
Schrijfwijzen


Gronings

Zelfstandig naamwoord

hoes

  1. huis
Schrijfwijzen
Synoniemen


Limburgs

Uitspraak
  • [1,2,3] IPA: /(x)huːs/ (Etsbergs)
  • [4] IPA: /(x)hus/ (Etsbergs)

Zelfstandig naamwoord

hoes [1,2,3] o [4] m

  1. huis
  2. gebouw
  3. kerk
  4. hoes
Verbuiging

[1,2,3]

[4]


Nedersaksisch

enkelvoud meervoud
naamwoord hoes huze
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

hoes

  1. huis
Schrijfwijzen
Synoniemen

Meer informatie


Sallands

Zelfstandig naamwoord

hoes

  1. huis
Schrijfwijzen


Twents

Zelfstandig naamwoord

hoes

  1. huis
Schrijfwijzen
Synoniemen