gemeenschapshuis

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

gemeenschapshuis
Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·meen·schaps·huis
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord gemeenschapshuis gemeenschapshuizen
verkleinwoord gemeenschapshuisje gemeenschapshuisjes

Zelfstandig naamwoord

het gemeenschapshuiso

  1. een combinatie van verschillende voorzieningen in één of meerdere gebouwen, waarin samenwerking de sleutel is
     Er was in elk geval geen berentand in zijn woning, het gemeenschapshuis of de kerk.[1]
     Zo ook in Middelaar. "We hadden tot september vorig jaar een winkel in ons gemeenschapshuis", zegt Sjaak Hendriks, voorzitter van de dorpsraad in Middelaar. "Maar ja, het ging toen om 10, 15 klanten. Dat gaat economisch natuurlijk geen succes worden. De winstmarges op levensmiddelen zijn daarvoor gewoon niet hoog genoeg."[2]
     "Toen de Poolse kerk hier vanochtend uitging, was het ontzettend druk", zegt verslaggever Maino Remmers bij gemeenschapshuis Erasmus, waar twee Poolse vlaggen op het dak wapperen. "Veel mensen willen echt verandering", hoorde hij van de wachtenden. Of die er ook gaat komen, is onwaarschijnlijk. Het staat namelijk vrijwel vast dat de conservatieve regeringspartij Recht en Rechtvaardigheid (PiS) de parlementsverkiezingen wint.[3]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Henning Mankell (vert.Clementine Luijten en Jasper Popma)
    “Zweedse laarzen” (2015), De Geus (uitgeverij), ISBN 9789044535723
  2. Bronlink geraadpleegd op 15 april 2022 Weblink bron “Steeds meer dorpen zonder winkel, maar 'dat is niet het einde'” (22-02-2017), NOS
  3. Bronlink geraadpleegd op 15 april 2022 Weblink bron “Polen stemmen in Nederland: 'Laatste kans om regering te veranderen'” (13-10-2019), NOS