boerenhuis

Nederlands

boerenhuis

Uitspraak

• Geluid:  boerenhuis    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• boe·ren·huis

Woordherkomst en -opbouw

• samenstelling van  boer zn  en  huis zn  met het invoegsel -en- 

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	boerenhuis	boerenhuizen
verkleinwoord	boerenhuisje	boerenhuisjes

Zelfstandig naamwoord

het boerenhuis o

1. (bouwkunde) (landbouw) (kleine) woning voor een agrariër

   ▸ Van Lienden heeft het historische boerenhuis op zijn terrein al opgegeven. "Het implodeert langzaam maar zeker. De scheuren worden steeds groter, het plafond kwam al vijf centimeter naar beneden. De lekkages door de smeltende sneeuw verergeren die situatie. Het zal tegen de vlakte moeten en er zal uiteindelijk een houten huis moeten komen dat nieuwe aardbevingen kan doorstaan."

   ▸ Het is een levenskracht, die zich uit in concentratie en de aandacht voor het eeuwige leven, en het geeft een „monumentale stijl” aan het leven dat in „menig boerenhuis” beter wordt begrepen dan in de „drukke persoonlijkheidscultuur” van de zogenaamde ‘cultuurmens’.

Synoniemen

• boerenwoning, stolphuis

Vertalingen

    1. (kleine) woning voor een agrariër   

Engels: farmhouse (en)

Gangbaarheid

• Het woord boerenhuis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.