huismeester
Uiterlijk
- Geluid: huismeester (hulp, bestand)
- huis·mees·ter
- samenstelling van huis zn en meester zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | huismeester | huismeesters |
verkleinwoord | huismeestertje | huismeestertjes |
de huismeester m
- (beroep) huishoudkundige
- (beroep) conciërge in een flatgebouw
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Het woord huismeester staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.