vakantiehuis

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • va·kan·tie·huis
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vakantiehuis vakantiehuizen
verkleinwoord vakantiehuisje vakantiehuisjes

Zelfstandig naamwoord

het vakantiehuiso

  1. vakantieverblijf
    • Sommige mensen hebben een vakantiehuisje als tweede woning, maar je kunt ze ook huren, of er zelfs je permanente woonplaats van maken. 
    • Bij een vakantiehuisje is de locatie van de woning meestal belangrijker dan de kwaliteit van de woning zelf. 
     De brand ontstond bij het dorp Bordezac, bijna 100 kilometer ten noorden van Montpellier en de Middellandse Zee. Ongeveer honderd mensen moesten worden geëvacueerd en zijn ondergebracht in vakantiehuisjes en restaurants. Mensen in het zuiden van Frankrijk worden opgeroepen dit weekend voorzichtig te doen, omdat het risico op branden hoog blijft.[1]

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 6 juli 2022 Weblink bron “Zeer grote bosbrand in Frankrijk onder controle, 650 hectare nog in brand” (09 juli 2022), NU.nl
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be