pothuis
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- pot·huis
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pothuis | pothuizen |
verkleinwoord | pothuisje | pothuisjes |
Zelfstandig naamwoord
het pothuis o
- laag bouwsel met aflopend dak voor of naast een gebouw
- ▸ Tegelijkertijd zijn de terrassen in de straat de afgelopen tijd flink ingekrompen. Twee krukjes die buiten staan bij café De Ooievaar: het mag niet. Kussens op het bijbehorende pothuis: het mag niet. Een gevelbankje bij 't Aepjen, Het Elfde Gebod, de Barderij of Verhoeff: het mag niet. Alles moet weg. "Daarmee wordt de leefbaarheid kapotgemaakt", zegt de uitbaatster van Het Elfde Gebod.[3]
- ▸ Iedereen die op de Prinsengracht langs het Algerijnse zaakje loopt, ziet op het pothuis de groente al liggen. Dat wordt gedoogd. „Het is mooi om te zien”, vindt Khellout die in de culinaire wereld bekend staat door zijn twee kookboeken waarin bij iedereen het water in de mond loopt.[4]
Gangbaarheid
- Het woord pothuis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "pothuis" herkend door:
62 % | van de Nederlanders; |
50 % | van de Vlamingen.[5] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ pothuis op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron RICHARD VAN DE CROMMERT“Zeedijk zucht onder regeldrift” (6 sep. 2016), De Telegraaf
- ↑ Weblink bron RICHARD VAN DE CROMMERT“Boete van €20.000 voor bankje” (22 nov. 2016), De Telegraaf
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be