huisgezin
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- huis·ge·zin
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van huis en gezin
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | huisgezin | huisgezinnen |
verkleinwoord | huisgezinnetje | huisgezinnetjes |
Zelfstandig naamwoord
huisgezin o
- (huishouden) (familie) vader, moeder en kinderen soms worden ook de huisdieren erbij gerekend.
- De moeder van het grote huisgezin had het altijd druk ook op de vakantie.
Gangbaarheid
- Het woord huisgezin staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "huisgezin" herkend door:
90 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen.[1] |
Verwijzingen
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 9
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Samenstelling in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Huishouden in het Nederlands
- Familie in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 90 %
- Prevalentie Vlaanderen 91 %