Naar inhoud springen

huistaak

Uit WikiWoordenboek
  • huis·taak
enkelvoud meervoud
naamwoord huistaak huistaken
verkleinwoord - -

dehuistaakv/m

  1. (onderwijs) opgave die leerlingen buiten schooltijd (thuis) moet vervullen
    • Maar toen het binnen de maand nogmaals voorviel, dat de jonge Sanegrain zonder afgewerkte huistaak in de school verscheen, moest Johan er meer van weten.  [1]
  2. te verrichten huishoudelijk werk
    • Het schoonhouden van de wc is haar huistaak.  [2]
94 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[3]