huisdier
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- huis·dier
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van huis en dier
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | huisdier | huisdieren |
verkleinwoord | huisdiertje | huisdiertjes |
Zelfstandig naamwoord
huisdier o
- (dierkunde) een dier dat in het huis of om het huis woont en leeft
- De buren hebben een hond als huisdier.
Hyponiemen
Vertalingen
1. een dier dat in het huis of om het huis woont en leeft
|
Gangbaarheid
- Het woord huisdier staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "huisdier" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[1] |
Meer informatie
Verwijzingen
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 8
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Samenstelling in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Dierkunde in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 100 %
- Prevalentie Vlaanderen 99 %