huisbazin

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • huis·ba·zin
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord huisbazin huisbazinnen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de huisbazinv

  1. (beroep) vrouw die een huis of kamers verhuurt
    • Het ergste is natuurlijk: het had niet gehoeven. Als de huisbazin op tijd de gammele brug van de dijk naar het huis had gerepareerd, zoals bij de buren was gebeurd, dan had echtgenoot Cees met zijn twee zonen nog best de dijk kunnen bereiken.[1] 
    • Volgens onze Praagse huisbazin is een bezoek aan Praag niets waard als je niet tenminste een keer over de beroemde Karelsbrug geslenterd bent. Het is de oudste en meest bekende brug in Praag die de Oude Stad verbindt met de Malá Strana, oftewel de Kleine Zijde.[2] 
Antoniemen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. de Telegraaf EDWIN GOOIJER 26 jan. 2013
  2. de Telegraaf PRISCILLA SPEIJER 29 dec. 2012
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be