huisbazin
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- huis·ba·zin
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van huis zn en bazin zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | huisbazin | huisbazinnen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
huisbazin v
- (beroep) vrouw die een huis of kamers verhuurt
- Het ergste is natuurlijk: het had niet gehoeven. Als de huisbazin op tijd de gammele brug van de dijk naar het huis had gerepareerd, zoals bij de buren was gebeurd, dan had echtgenoot Cees met zijn twee zonen nog best de dijk kunnen bereiken.[1]
- Volgens onze Praagse huisbazin is een bezoek aan Praag niets waard als je niet tenminste een keer over de beroemde Karelsbrug geslenterd bent. Het is de oudste en meest bekende brug in Praag die de Oude Stad verbindt met de Malá Strana, oftewel de Kleine Zijde.[2]
Antoniemen
Gangbaarheid
- Het woord huisbazin staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "huisbazin" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ de Telegraaf EDWIN GOOIJER 26 jan. 2013
- ↑ de Telegraaf PRISCILLA SPEIJER 29 dec. 2012
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be