studentenhuis

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • stu·den·ten·huis
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord studentenhuis studentenhuizen
verkleinwoord studentenhuisje studentenhuisjes

Zelfstandig naamwoord

het studentenhuiso

  1. gebouw waarin meerdere studenten op kamers wonen
    • De keuken van een studentenhuis is meestal niet erg schoon. 
     Hoewel het bij mijn oudste dochter soms lastig was om een afspraak in haar drukke tieneragenda in te plannen, reden we samen naar Groningen om in mijn oude studentenhuis te logeren en zijn we bezig met een tour om in elke provincie een biefstuk te eten.[1]

Meer informatie

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers op Wikipedia