huisarrest

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • huis·ar·rest
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord huisarrest huisarresten
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

huisarrest o

  1. (juridisch) een strafbepaling waarbij iemand verboden wordt het eigen huis te verlaten of er onbeperkt mensen te ontvangen
    • Hij kreeg huisarrest opgelegd. 
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be