uithuizig
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
uithuizig
Uitspraak
Woordafbreking
- uit·hui·zig
Woordherkomst en -opbouw
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | uithuizig | uithuiziger | uithuizigst |
verbogen | uithuizige | uithuizigere | uithuizigste |
partitief | uithuizigs | uithuizigers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
uithuizig [1]
- vaak van huis zijnde
- Is de huisvrouw nog wanhopig? Dat schijnt nogal mee te vallen. Ze zwaait even met de plumeau, geeft de stofzuiger een tik, doet alsof er grootse werken zijn gepland en zegt dan: ’Grapje.’ Vervolgens wandelt ze in haar mooiste kleren de deur uit. De baby mag mee, die kan niet jong genoeg leren om uithuizig te zijn.[2]
- De opsporingsambtenaren Henk Krejenzang en Bert Leferink halen verwaarloosde tweewielers feilloos uit de rekken. Ook al staan ze op slot. "Je ziet in één oogopslag of zo'n fiets nog een eigenaar heeft", zegt Krejenzang. "Jonge mensen die uithuizig zijn laten dikwijls hun oude fiets bij het station achter", weet Krejenzang.[3]
- nu niet thuis zijn
Synoniemen
Antoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord uithuizig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "uithuizig" herkend door:
86 % | van de Nederlanders; |
84 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Standaard 18 NOVEMBER 2017
- ↑ Tubantia 27-FEBRUARI-2008
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 9
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Achtervoegsel -ig in het Nederlands
- Bijvoeglijk naamwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 86 %
- Prevalentie Vlaanderen 84 %