kaartenhuis

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

[1] kaartenhuis
Uitspraak
Woordafbreking
  • kaar·ten·huis
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kaartenhuis kaartenhuizen
verkleinwoord kaartenhuisje kaartenhuisjes

Zelfstandig naamwoord

kaartenhuis o [2]

  1. een constructie van tegen elkaar gezette speelkaarten.
  2. (figuurlijk) een constructie de makkelijk in elkaar stort, een niet stevig constructie
    • De grootse plannen van de regering bleken een kaartenhuis te zijn. 
    • Het leven is een kaartenhuis, en bij hem is een van de onderste kaarten eruit getrokken. Zo omschrijft Van Dijk de situatie waar hij in is beland. „En ja, dan stort alles in elkaar.” [3] 
Synoniemen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. kaartenhuis op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. NRC Kim BosFloor Rusman 21 oktober 2016
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be