schoolhuis

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

schoolhuis
Uitspraak
Woordafbreking
  • school·huis
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord schoolhuis schoolhuizen
verkleinwoord schoolhuisje schoolhuisjes

Zelfstandig naamwoord

het schoolhuiso

  1. gebouw waarin een school gevestigd is
     Kiki en Lily kwamen vaak al 's morgens vroeg, als wij nog aan het ontbijt zaten, naar het schoolhuis om in aanbidding toe te zien hoe Tonio door zijn moeder minikubusjes smeerkaas van La vache qui rit in de mond gestopt kreeg.[3]
     Tot vorige week, toen de gymzaal door stadsdeel Noord officieel werd overgedaan aan Janneke Dickhout. Zij baat sinds acht jaar het aangrenzende café-restaurant Het Schoolhuis uit, dat in de zomer vermoeide recreanten op de fiets reanimeert met koffie en appelgebak. Dickhout kan de extra ruimte goed gebruiken voor het ontvangen van groepen voor de lunch.[4]
Synoniemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. schoolhuis op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. “Tonio : een requiemroman” (2011), De Bezige Bij op Wikipedia, ISBN 9789023467014
  4. Bronlink geraadpleegd op 16 maart 2022 Weblink bron
    Patrick Meershoek
    “Dorp Holysloot 'verscheurd' over gymzaaltje” (25 januari 2015), Het Parool