klokhuis

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • klok·huis
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘zaadhuisje van appels en peren’ voor het eerst aangetroffen in 1500 [1]
  • samenstelling van  klok  en  huis  [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord klokhuis klokhuizen
verkleinwoord klokhuisje klokhuisjes

Zelfstandig naamwoord

klokhuis o

  1. binnenste van een vrucht
    • In het klokhuis van een appel bevinden zich de pitten. 
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen