woonhuis
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- woon·huis
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van woon ww en huis
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | woonhuis | woonhuizen |
verkleinwoord | woonhuisje | woonhuisjes |
Zelfstandig naamwoord
woonhuis o
- (bouwkunde), (wonen) bouwwerk waarin mensen kunnen wonen
- ▸ Een woonhuis moet voor de heffing van erfbelasting verplicht gewaardeerd worden op de WOZ-waarde.[1]
Synoniemen
Vertalingen
1. Een huis, woning of (Vlaams) woonst is een bouwwerk waarin mensen kunnen wonen.
Gangbaarheid
- Het woord woonhuis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "woonhuis" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑
“Erfbelasting op woningen: de WOZ-waarde is verplicht” (12 april 2014), BelastingBelangen
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden met artikelreferenties
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 8
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Samenstelling in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Bouwkunde in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 99 %