pandhuis

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

pandhuis Amsterdam
Uitspraak
Woordafbreking
  • pand·huis
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord pandhuis pandhuizen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het pandhuiso

  1. instelling waar men geld kan lenen als men waardevolle spullen als pand afgeeft, deze panden kan men weer terugkrijgen als men het geld terugbetaald verhoogd met rente
    • Het ene moment zijn we samen met hem verrukt over de inspiratie die door hem stroomt - inspiratie voor een filosofische trilogie, of kom, toch minstens voor een artikel dat hij aan een krant zou kunnen verpatsen, zodat hij nog eens een brood kan kopen. Het volgende moment is hij vervuld van zelfhaat, omdat hij nog maar overweegt om een geleende deken naar het pandhuis te brengen. Al even dubbelzinnig is zijn verhouding tot de medemens. Het intense medeleven dat hij voor een andere sukkelaar voelt, kan in een vingerknip omslaan in paranoia of uitzinnige ergernis. [3] 
    • 'Hebt gy noch geld, noch goed, gaa deeze deur voorby. Hebt gy het laatste, en mist gy 't eerste, kom by my. Geef pand, ik geef u geld.' De tekst op de gevel van de Stadsbank van Lening aan de Amsterdamse Oudezijds Voorburgwal geeft ook na bijna vier eeuwen het principe van een pandhuis prima weer. Bij deze gemeentelijke dienst kan iedereen vanaf 18 jaar geld lenen als hij waardevolle - en waardevaste - spullen in onderpand geeft. Voor iedereen die even contant geld nodig heeft en zijn spullen - in de praktijk vooral gouden - even kan missen. Uiterlijk binnen negen maanden kunnen ze weer worden teruggekocht of worden herbeleend, anders eindigen ze op de maandelijkse veiling. [4] 
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Meer informatie

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. pandhuis op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. de Standaard 30 AUGUSTUS 2014 Eva Berghmans
  4. Volkskrant WILCO DEKKER 13 oktober 2012