trappenhuis

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • trap·pen·huis
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord trappenhuis trappenhuizen
verkleinwoord trappenhuisje trappenhuisjes

Zelfstandig naamwoord

trappenhuis o

  1. een inpandig deel van een gebouw waar zich het trappenstelsel bevindt
    • Hij rent in het trappenhuis regelmatig alle trappen op om wat af te vallen. 

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be