cultuurhuis

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • cul·tuur·huis
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord cultuurhuis cultuurhuizen
verkleinwoord cultuurhuisje cultuurhuisjes

Zelfstandig naamwoord

het cultuurhuiso

  1. gebouw met verschillende buurtfuncties; gebouw met culturele functies voor een bepaalde gemeenschap
     Het nieuw te bouwen cultuurhuis in Winschoten is te klein voor het aantal stoelen dat er in moet. Daardoor dreigt een strop. Afgesproken was dat er 650 stoelen in de zaal zouden komen, maar er kunnen maar 570 in. Er is onvoldoende rekening gehouden met de veiligheidsvoorschriften.[1]
     Terug in Brussel nam hij mede het initiatief tot de oprichting van het Vlaams-Afrikaans cultuurhuis Kuumba, op een steenworp afstand van de Naamsepoort. "Ho ho," corrigeert Markelbach. "Hier zeggen we de Porte de l'Amour, ofwel: de poort naar de liefde."[2]
Synoniemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 10 december 2022 Weblink bron “Stoelenstrop theater Winschoten” (Maandag 16 april 2012, 12:04), NOS
  2. Bronlink geraadpleegd op 10 december 2022 Weblink bron
    Tijn Sadée
    “Congo in Brussel: poort naar de liefde” (Woensdag 30 juni 2010, 08:11), NOS