huisarts
Uiterlijk
- huis·arts
- samenstelling van huis en arts
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | huisarts | huisartsen |
verkleinwoord | huisartsje | huisartsjes |
de huisarts m
- (medisch) (beroep) een arts die de eerste lijn van opvang vormt voor een aantal vaste patiënten in de buurt
- Ondersteuning van de huisarts vindt op dit moment onvoldoende plaats.
1. een arts die de eerste lijn van opvang vormt voor een aantal vaste patiënten in de buurt
- Het woord huisarts staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "huisarts" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[1] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 8
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 2 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Samenstelling in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Medisch in het Nederlands
- Beroep in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 100 %
- Prevalentie Vlaanderen 100 %