huisonderwijzer
Uiterlijk
- huis·on·der·wij·zer
- samenstelling van huis en onderwijzer
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | huisonderwijzer | huisonderwijzers |
verkleinwoord | - | - |
de huisonderwijzer m
- (beroep), (onderwijs) iemand die privéonderwijs geeft aan huis (en die vroeger vaak ook daar woonde)
- Het woord huisonderwijzer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.