-er
Nederlands
Huidig bestand |
---|
2.373 |
Uitspraak
- IPA: /ər/
Woordafbreking
- -er
Woordherkomst en -opbouw
- [1] van Oudnederlands *-āri, -ere, van het Protogermaanse *-ārijaz, geleend van het Latijnse -ārius
- [2] van Oudnederlands -iro, -oro, van het Protogermaanse *-izô, *-ōzô.
- [3,4] van Oudnederlands *-āri, van het Protogermaanse *warjaz [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | -er | -ers |
verkleinwoord |
Achtervoegsel
-er (vormt een zelfstandig naamwoord m)[2]
- toegevoegd aan de stam van een overgankelijk of inergatief werkwoord: het agens dat de actie van het werkwoord uitvoert
- toegevoegd aan de eigennaam van sommige plaatsen en gebieden: de aanduiding van een inwoner of ingezetene
- instrument waarmee de handeling wordt verricht die het grondwoord noemt
-er (vormt een bijvoeglijk naamwoord)[3]
- toegevoegd aan een bijvoeglijk naamwoord: de vergelijkende vorm
- toegevoegd aan de eigennaam van sommige plaatsen en gebieden: ter aanduiding van wat daar vandaan komt of er betrekking op heeft
-er (vormt een werkwoord)[4][5]
- (verouderd) toegevoegd direct na de stam van een werkwoord, voor een eventuele uitgang levert het een frequentatief op, dat herhaling en intensiteit uitdrukt
- Zij knipperde met haar ogen toen ze uit de donkere berging weer in de hel verlichte keuken kwam.
Verwante begrippen
- [zelfstandig naamwoord 1,2] -ster (vrouwelijk), -aar (cognaat), -ers (meervoud)
- [bijvoeglijk naamwoord 1] -st (overtreffende trap), -s (partitief), -der (met epenthesis)
- [bijvoeglijk naamwoord 2] -s
- [werkwoord] -el
Afgeleide begrippen
enige woorden met dit voorvoegsel die nog moeten worden aangebracht
Verwijzingen
- ↑ etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ e-ANS 12·2·1·4·3 : Het achtervoegsel -er geraadpleegd 2014-05-18
- ↑ Schönfeld, M. (ed. A. van Loey)Historische grammatica van het Nederlands (1970) 8e druk; N.V. W.T. Thieme & Cie in par. 191 (blz. 237);geraadpleegd 2014-05-18
Deens
Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw
- [A] van Oudnoords -ari, van het Protogermaanse *-ārijaz, van Latijn -arius, cognaat Angelsaksisch -ere en met Nederlands, Duits en Engels -er [1]
- [B] van dezelfde oorsprong in het Latijn als [A] maar ontleend via een Romaanse taal, vaak het Frans[2]
Achtervoegsel
[A] -er
- maakt van een woord dat activiteit aangeeft
- de aanduiding voor een persoon die daarmee bezig is of dat als beroep heeft
- de aanduiding voor een voorwerp of toestel dat daarvoor gebruikt wordt
- maakt van de aanduiding van een groep of een categorie iemand die daartoe behoort
- maakt van een plaatsaanduiding de aanduiding voor iemand die uit die plaats
- maakt van een telwoord een woord dat die iets of iemand met die waarde of rang aangeeft
- (informeel) vormt een naamwoord van handeling bij een werkwoord
- (informeel) maakt een verkorting van een langer woord
Verwante begrippen
Achtervoegsel
[B] -er
- -ier, duidt een persoon met een bepaalde functie aan
Schrijfwijzen
Verwante begrippen
Opmerkingen
- Verder is -er ook de uitgang van
- de tegenwoordige tijd van veel werkwoorden
- het meervoud van sommige zelfstandige naamwoorden
Verwijzingen
- ↑ -er1 en -er3 in: Den Danske Ordbog op website: http://ordnet.dk; geraadpleegd 2018-02-24
- ↑ -er2 in: Den Danske Ordbog op website: http://ordnet.dk; geraadpleegd 2018-02-24
Duits
Achtervoegsel
-er
- toegevoegd aan de stam van een overgankelijk of inergatief werkwoord: het agens dat de actie van het werkwoord uitvoert
- toegevoegd aan de eigennaam van sommige plaatsen en gebieden: de aanduiding van een mannelijke inwoner of ingezetene
- toegevoegd aan een bijvoeglijk naamwoord: de vergelijkende vorm
Frans
Achtervoegsel
-er
- Achtervoegsel van werkwoorden van de eerste verbuiging
- ambulare → aller
- Maakt van zelfstandige naamwoorden een werkwoord
- charge → charger
Noors
Woordherkomst en -opbouw
- van Oudnoords -ari, van het Protogermaanse *-ārijaz, geleend van het Latijnse -ārius, cognaat met Nederlands, Duits en Engels -er[1]
Achtervoegsel
-er
- maakt van een woord dat activiteit aangeeft
- de aanduiding voor een persoon die daarmee bezig is of dat als beroep heeft
- de aanduiding voor een voorwerp of toestel dat daarvoor gebruikt wordt
- maakt van een plaatsaanduiding de aanduiding voor iemand die uit die plaats
- maakt van een telwoord een woord dat die waarde of rang aangeeft
Verwijzingen
- ↑ Bokmålsordboka op website Universiteit Bergen: uib.no; geraadpleegd 2017-11-25
Nynorsk
Woordherkomst en -opbouw
- van Oudnoords -ari, van het Protogermaanse *-ārijaz, geleend van het Latijnse -ārius, cognaat met Nederlands, Duits, Engels -er en Frans -ier[1]
Achtervoegsel
-er
- maakt van een woord dat activiteit aangeeft
- de aanduiding voor een persoon die daarmee bezig is of dat als beroep heeft
- de aanduiding voor een voorwerp of toestel dat daarvoor gebruikt wordt
Verwante begrippen
Verwijzingen
- ↑ Nynorskordboka op website Universiteit Bergen: uib.no; geraadpleegd 2018-02-24
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 3
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Achtervoegsel in het Nederlands
- Verouderd in het Nederlands
- Woorden in het Deens
- Woorden in het Deens van lengte 7
- Woorden in het Deens met IPA-weergave
- Achtervoegsel in het Deens
- Informeel in het Deens
- Woorden in het Duits
- Woorden in het Duits van lengte 7
- Achtervoegsel in het Duits
- Woorden in het Frans
- Woorden in het Frans van lengte 7
- Achtervoegsel in het Frans
- Woorden in het Noors
- Woorden in het Noors van lengte 7
- Achtervoegsel in het Noors
- Woorden in het Nynorsk
- Woorden in het Nynorsk van lengte 7