dokker
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- dok·ker
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van dokkeren met het achtervoegsel -er [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dokker | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
dokker
- zware, klotsende schoen [2]
Verwante begrippen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
dokkeren |
dokker
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dokkeren
- Ik dokker.
- gebiedende wijs van dokkeren
- Dokker!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dokkeren
- Dokker je?
Gangbaarheid
- Het woord 'dokker' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.