producer

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pro·du·cer
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘zakelijk, technisch leider van voorstellingen, films e.d.’ voor het eerst aangetroffen in 1968 [1]
  • Uit het Engels overgenomen
enkelvoud meervoud
naamwoord producer producers
verkleinwoord producertje producertjes

Zelfstandig naamwoord

producer m

  1. (beroep) iemand die de zakelijke en technische leiding heeft bij het maken van een muziekopname, film, televisieprogramma, theatervoorstelling

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen