lijster
Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
- lijs·ter
Woordherkomst en -opbouw
- van Middelnederlands lijstere, in de betekenis van ‘zangvogel’ aangetroffen vanaf 1300; ontwikkeld uit West-Germaans *lī(h)strō-, cognaat met Nedersaksisch Liester, Luxemburgs Läischter "grote lijster" en Fries lyster [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | lijster | lijsters |
verkleinwoord | lijstertje | lijstertjes |
Zelfstandig naamwoord
- (zangvogels) benaming voor vogels uit de familie lijsters (Turdidae
)
- Toen ze in haar tuin een boek zat te lezen, hoorde ze enkele lijsters.
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. benaming voor vogels uit de familie Turdidae
|
|
Gangbaarheid
- Het woord lijster staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "lijster" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ lijster op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "lijster" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 7
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 2 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Zangvogels in het Nederlands
- Vogels in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 98 %
- Prevalentie Vlaanderen 95 %