dealer

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dea·ler
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘handelaar’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1931 [1]
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘handelaar in drugs’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1970 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord dealer dealers
verkleinwoord dealertje dealertjes

Zelfstandig naamwoord

dealer m

  1. een verkoper (meestal) van één merk auto's
  2. een drugshandelaar
     Zij waren de dealers die de verslaafde hadden bevoorraad.[2]
  3. een beurshandelaar: een dealer is een member van de beurs die uitsluitend voor eigen rekening en risico mag handelen.
  4. een croupier: iemand die de kaarten verdeelt in een casino
  5. een handelaar
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

Zelfstandig naamwoord

dealer

  1. dealer m handelaar; drugshandelaar


Frans

Uitspraak

Werkwoord

dealer

  1. (spreektaal) onderhandelen
    «Une petite augmentation, ça se deale
    Een kleine opslag, daar kun je over onderhandelen. [1]

Verwijzingen