frequentatief
Uiterlijk
- fre·quen·ta·tief
- van Latijn frequentativum
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | frequentatief | frequentatieven |
verkleinwoord |
het frequentatief o
- (taalkunde) werkwoord dat wordt gevormd door aan de stam van een ander werkwoord het achtervoegsel '-el' of '-er' toe te voegen en zo herhaling van dat andere werkwoord uitdrukt
- Het woord 'hinkelen' is een frequentatief dat is afgeleid van 'hinken'.
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | frequentatief | frequentatiever | frequentatiefst |
verbogen | frequentatieve | frequentatievere | frequentatiefste |
partitief | frequentatiefs | frequentatievers | - |
frequentatief
- (taalkunde) een herhaling uitdrukkend; "als van een frequentatief"
- De uitgang '-er' in 'knipperen' heeft een frequentatieve betekenis, daarom is 'knipperen' een frequentatief werkwoord.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Het woord frequentatief staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.