kokker

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kok·ker

Werkwoord

vervoeging van
kokkeren

kokker

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kokkeren
    • Ik kokker. 
  2. gebiedende wijs van kokkeren
    • Kokker! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kokkeren
    • Kokker je? 

Gangbaarheid

38 % van de Nederlanders;
33 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be