wieder

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • wie·der
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord wieder wieders
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

wieder m [2]

  1. (beroep) iemand die onkruid verwijdert
  2. (gereedschap) apparaat waarmee men onkruid verwijdert

Gangbaarheid

48 % van de Nederlanders;
41 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen