wedder
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- wed·der
Woordherkomst en -opbouw
- naamwoord van handeling van wedden met het achtervoegsel -er [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | wedder | wedders |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
- iemand die een weddenschap aangaat
- ▸ Een fan van Leicester City kan zich waarschijnlijk wel voor zijn kop slaan. De wedder had genoeg vertrouwen om aan het begin van het seizoen 50 pence (0,65 euro) in te zetten op een titel van zijn club, maar bedacht zich na één wedstrijd al. Dat koste hem 5 pence.[3]
- ▸ Ondertussen is er wel een rogatoire commissie vanuit Brussel naar Londen vertrokken, schrijft Le Soir, om er een lijst op te halen met 880 Belgische wedders van Betfair.[4]
- iemand die graag wedt
Verwante begrippen
Gangbaarheid
- Het woord wedder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "wedder" herkend door:
39 % | van de Nederlanders; |
42 % | van de Vlamingen.[5] |
Verwijzingen
- ↑ wedder op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑
Weblink bron “Onzekere fan van Leicester krijgt troostprijs” (10-01-2017), Tubantia
- ↑
Weblink bron
sdg“Voetbalbond wil contract met Betfair” (21/02/2006), De Standaard - ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be