ruitentikker

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rui·ten·tik·ker
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord ruitentikker ruitentikkers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de ruitentikkerm [1]

  1. hamer waarmee je in noodsituaties een ruit kan kapotslaan
    • Van zijn baas kreeg hij een grote taart. En de politie gaf hem een ruitentikker en een thermoskan. Ook kreeg hij net als de twee kinderen een traumabeertje, omdat hij dat al zo lang wilde hebben. [2] 
    • In zijn tas zaten handschoenen, een ruitentikker en een hamer. In de juwelierszaak werd een tweede man aangehouden, die vermoedelijk voorbereidingen trof voor de overval. [3] 
  2. (informeel) inbreker die een ruit inslaat om binnen te komen
    • De Brulboei was zo'n etablissement waar de Amsterdamse onderwereld de zwarte balkjes voor de ogen weg probeerde te drinken. De Brulboei was een soort uitzendbureau voor ruitentikkers en bajesklanten. [4] 
  3. vandaal die ruiten kapot maakt
    • Ruitentikker verdacht van 17 vernielde ruiten: De 33-jarige man uit Ulft die zondagmiddag werd aangehouden wegens het vernielen van een ruit in het centrum van Ulft, wordt er van verdacht de afgelopen maanden in totaal 17 ruiten in het centrum van zijn woonplaats te hebben vernield. De schade bedraagt enkele duizenden euro’s. [5] 
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

86 % van de Nederlanders;
75 % van de Vlamingen.[6]

Verwijzingen