intikker
Uiterlijk
- in·tik·ker
- afleiding van Naamwoord van handeling intikken met het achtervoegsel -er
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | intikker | intikkers |
verkleinwoord | intikkertje | intikkertjes |
de intikker m
- (sport) een makkelijk te maken doelpunt na een goede assist
- ▸ De nieuwe hoop op een stunt ebde echter snel weer weg bij de nummer vijf van de Keuken Kampioen Divisie. Utrecht kwam via een intikker van spits Bahebeck rap op 3-1.[1]
- ▸ Halverwege leidde de thuisclub met 2-0 door een intikker van Lukas Klostermann en een kopbal van Patrik Schick, die bij de 1-0 de assist verzorgde. Na rust schoot Nordi Mukiele raak na een bekeken pass van Konrad Laimer. Eerder dit seizoen had Leipzig in Bremen ook al met 3-0 gewonnen van de club van Davy Klaassen.[2]
- (figuurlijk) een makkelijk argument in een debat; een open deur
- Het woord intikker staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Weblink bron NOS Voetbal“FC Utrecht halvefinalist KNVB-beker na eenvoudige zege op Go Ahead Eagles” (Donderdag 13 februari 2020, 20:22), NOS
- ↑ Weblink bron NOS Voetbal“Drie goals Weghorst helpen Wolfsburg aan winst op Schreuder” (Zaterdag 15 februari 2020, 17:51), NOS