Naar inhoud springen

-er

Uit WikiWoordenboek
Huidig
bestand
2.384
  • -er
enkelvoud meervoud
naamwoord -er -ers
verkleinwoord

-er (vormt een zelfstandig naamwoord m)[2]

  1. toegevoegd aan de stam van een overgankelijk of inergatief werkwoord: het agens dat de actie van het werkwoord uitvoert
  2. instrument waarmee de handeling wordt verricht die het grondwoord noemt
  3. toegevoegd aan de eigennaam van sommige plaatsen en gebieden: de aanduiding van een inwoner of ingezetene

-er (vormt een bijvoeglijk naamwoord)[3]

  1. toegevoegd aan een bijvoeglijk naamwoord: de vergelijkende vorm
  2. toegevoegd aan de eigennaam van sommige plaatsen en gebieden: ter aanduiding van wat daar vandaan komt of er betrekking op heeft

-er (vormt een werkwoord) [4] [5]

  1. (verouderd) toegevoegd direct na de stam van een werkwoord, voor een eventuele uitgang levert het een frequentatief op, dat herhaling en intensiteit uitdrukt
    • Zij knipperde met haar ogen toen ze uit de donkere berging weer in de hel verlichte keuken kwam. 
  • [zelfstandig naamwoord 1,2,3] -ster (vrouwelijk), -aar (cognaat), -ers (meervoud)
  • [bijvoeglijk naamwoord 1] -st (overtreffende trap), -s (partitief), -der (met epenthesis)
  • [bijvoeglijk naamwoord 2] -s
  • [werkwoord] -el
  • Er is ook een archaïsche uitgang -er voor de genitief (bezitsvorm) in het meervoud en de bij woorden met een vrouwelijk woordgeslacht de genitief en datief in het enkelvoud. Zie bijvoorbeeld woorden als aller, der, dezer en ter.
  1. etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  4. Bronlink geraadpleegd op 6 mei 2021 Weblink bron
    W. Haeseryn e.a.
    “12.2.1.4.3 Het achtervoegsel -er” (januari 2019) op e-ans.ivdnt.org (Algemene Nederlandse Spraakkunst)
  5. Schönfeld, M. (ed. A. van Loey)
    Historische grammatica van het Nederlands (1970) 8e druk; N.V. W.T. Thieme & Cie
    in par. 191 (blz. 237);geraadpleegd 2014-05-18


  • [A] IPA: /ʌ/
  • [B] IPA: /ˈeˀɐ̯/

[A] -er

  1. maakt van een woord dat activiteit aangeeft
    1. de aanduiding voor een persoon die daarmee bezig is of dat als beroep heeft
    2. de aanduiding voor een voorwerp of toestel dat daarvoor gebruikt wordt
  2. maakt van de aanduiding van een groep of een categorie iemand die daartoe behoort
  3. maakt van een plaatsaanduiding de aanduiding voor iemand die uit die plaats
  4. maakt van een telwoord een woord dat die iets of iemand met die waarde of rang aangeeft
  5. (informeel) vormt een naamwoord van handeling bij een werkwoord
  6. (informeel) maakt een verkorting van een langer woord

[B] -er

  1. -ier, duidt een persoon met een bepaalde functie aan
  • Verder is -er ook de uitgang van
    • de tegenwoordige tijd van veel werkwoorden
    • het meervoud van sommige zelfstandige naamwoorden
  1. -er1 en -er3 in:
    Det Danske Sprog- og Litteraturselskab
    Den Danske Ordbog op Wikipedia (nl) op website: ordnet.dk; geraadpleegd 2018-02-24
  2. -er2 in:
    Det Danske Sprog- og Litteraturselskab
    Den Danske Ordbog op Wikipedia (nl) op website: ordnet.dk; geraadpleegd 2018-02-24


-er

  1. toegevoegd aan de stam van een overgankelijk of inergatief werkwoord: het agens dat de actie van het werkwoord uitvoert
  2. toegevoegd aan de eigennaam van sommige plaatsen en gebieden: de aanduiding van een mannelijke inwoner of ingezetene
  3. toegevoegd aan een bijvoeglijk naamwoord: de vergelijkende vorm


-er

  1. Achtervoegsel van werkwoorden van de eerste verbuiging
    • ambulare → aller 
  2. Maakt van zelfstandige naamwoorden een werkwoord
    • charge → charger 


-er

  1. maakt van een woord dat activiteit aangeeft
    1. de aanduiding voor een persoon die daarmee bezig is of dat als beroep heeft
    2. de aanduiding voor een voorwerp of toestel dat daarvoor gebruikt wordt
  2. maakt van een plaatsaanduiding de aanduiding voor iemand die uit die plaats
  3. maakt van een telwoord een woord dat die waarde of rang aangeeft


-er

  1. maakt van een woord dat activiteit aangeeft
    1. de aanduiding voor een persoon die daarmee bezig is of dat als beroep heeft
    2. de aanduiding voor een voorwerp of toestel dat daarvoor gebruikt wordt