poker

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • po·ker
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘kaartspel’ voor het eerst aangetroffen in 1912 [1]
  • van het Engels [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord poker -
verkleinwoord pokertje pokertjes

Zelfstandig naamwoord

het pokero

  1. (kaartspel) een spel waarbij op bepaalde combinaties van kaarten een, gewoonlijk geldelijke, inzet gedaan wordt
    • Hij speelde graag poker met zijn vrienden. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
pokeren

poker

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pokeren
    • Ik poker. 
  2. gebiedende wijs van pokeren
    • Poker! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pokeren
    • Poker je? 

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen