verkondiger
Uiterlijk
- Geluid: verkondiger (hulp, bestand)
- ver·kon·di·ger
- afleiding van naamwoord van handeling van verkondigen met het achtervoegsel -er
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | verkondiger | verkondigers |
verkleinwoord |
- iemand die een boodschap aan een groep mensen vertelt
- ▸ De revolutie was dichtbij, een nieuwe tijd brak aan en Domela was er de verkondiger van.[2]
- ▸ Al de praalstukken waren reeds uit de weg geruimd, De Chatillon Was te Kortrijk, en de intrede des vreemden meesters bijkans vergeten, wanneer er des morgens om tien uren een verkondiger voor het stadhuis ter Puil verscheen, en met enige bazuinklanken het volk deed bijeenlopen.[3]
- ▸ Het is die Gotama, die verhevene, de verkondiger van die leer, weet je wel.[4]
- Het woord verkondiger staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Jan Theodoor Maria Bank; Marita Theodora Catharina Mathijsen“Nederland in de negentiende eeuw” (2006), Bakker, ISBN 9035129504
- ↑ “De leeuw van Vlaanderen” (1838), Davidsfonds/Clauwaert, ISBN 9063063334
- ↑ “Siddharta” (1922), De Bezige Bij , ISBN 902340341X