weider
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- wei·der
Woordherkomst en -opbouw
- naamwoord van handeling van weiden met het achtervoegsel -er
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | weider | weiders |
verkleinwoord | weidertje | weidertjes |
Zelfstandig naamwoord
- iemand die vee in de wei laat lopen
- ▸ "Dit is een positieve ontwikkeling. We zijn ontzettend blij met deze nieuwe 'weiders'. De zichtbaarheid van de koe draagt bij aan de maatschappelijke acceptatie en aan het imago van de melkveehouderij."[2]
- vee dat in de wei graast
Gangbaarheid
- Het woord 'weider' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "weider" herkend door:
43 % | van de Nederlanders; |
38 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Meer koeien in de wei, discussie over 'stalmelk'” (30-06-2017), NOS
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be