pincher
Uiterlijk
- pin·cher
- uit het Engels
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pincher | pinchers |
verkleinwoord | pinchertje | pinchertjes |
de pincher m
- hondenras, hondensoort waarbij de oren en de staart gecoupeerd werden
- ▸ De honden zijn er in alle maten en soorten: labrador, dalmatiër, poedel, Jack Russel, chihuahua, pincher, terriër en vuilnisbakras. Dagelijks gaat er 25 kilo vlees met brokken in de hongerige magen.[1]
- ▸ Raquel Salden nam het mandje van de driekleurige pincher mee. Het teefje is een jaar oud en ontsnapte toen Raquel bij vrienden op bezoek was.[2]
- ▸ „Oh niet”, reageert Esther quasiverbaasd. „Nee, beetje vies voor andere reizigers als er straks allemaal haren op de bank liggen.” Gewillig pakt Esther haar pincher op. „Een derdehandsje, van Marktplaats.” Ze kijkt bezorgd. „Hij heeft een rugzakje.” Dan licht haar gezicht op. „Iedereen verdient een tweede kans.” Carlto blaft boos.[3]
- Het woord pincher staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "pincher" herkend door:
72 % | van de Nederlanders; |
59 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Weblink bron Marthy Rothe“Een hondenbaan bij ’t Circusfestival” (21-12-2007), Tubantia
- ↑ Weblink bron “Speurhonden zoeken dwergpincher” (03-12-2012), Tubantia
- ↑ Weblink bron Gerard ten Voorde“Respect in openbaar vervoer soms ver te zoeken” (27-11-2015), Reformatorisch Dagblad
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be