punker

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

punkers met hanekam en legerlaarzen
Uitspraak
Woordafbreking
  • pun·ker
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘jongere met sterk anti-maatschappelijke opvattingen’ voor het eerst aangetroffen in 1979 [1]
  • uit het Engels: tuig, schorem [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord punker punkers
verkleinwoord punkertje punkertjes

Zelfstandig naamwoord

de punkerm

  1. (muziek) liefhebber van punkmuziek en het uiterlijk heeft dat daarbij hoort
    • Tien jaar geleden stond Enter Shikari met hun metal-meets-dubstep nog garant voor minstens een plezante show: in die periode sleurden ze nog trampolines mee het podium op. Op Pukkelpop was zanger Roy Reynolds echter verveld tot een punker die ten einde raad en platzak dan toch maar aan een kantoorjob was begonnen: één kant van het hoofd geschoren, maar voor de rest in business casual-outfit. [3] 
    • Zeventien jaar lang was De Swing is de Molenstraat the place to be voor alternatievelingen, punkers, studenten en 'gewone' Nijmegenaren. Donderdagavond keerde de sfeer van weleer een avondje terug op het Museumplein van de Vierdaagsefeesten. [4] 
Vertalingen

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen