Naar inhoud springen

gister

Uit WikiWoordenboek
  • gis·ter

gister

  1. de laatste dag die voltooid is
    • Hij kwam gister langs. 
86 % van de Nederlanders;
54 % van de Vlamingen.[1]
  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


  • IPA: /ɣɪstɐ(r)/ (Etsbergs)

gister

  1. gister

gister o

  1. de vorige dag.
    «Dae koom 'd gistere
    Hij kwam de vorige dag.