boom
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
![]() |

Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- boom
Woordherkomst en -opbouw
|
|
- [B] van Engels boom
- [2] terug ontleend van Nederlands boom
[A] | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | boom | bomen |
verkleinwoord | boompje | boompjes |
Zelfstandig naamwoord
[A] boom m
- (plantkunde) een meerjarige plant die als karakteristiek heeft dat hij één of meer verhoute stammen heeft
- ▸ De meeste bomen komen voor in de tropen en subtropen. Per jaar worden er zo'n 15 miljard bomen gekapt. Daarvoor worden er slechts 5 miljard terug geplant.[2]
- ▸ ‘De hele trail is aangelegd en geschikt voor paarden, nooit te steil, echt waanzinnig. Het pad gaat zelden rechtstreeks de berghelling op, er zijn telkens van die eindeloze haarspelden die zigzaggend de berg op en af gaan. Tja, dit stuk is inderdaad echt zwaar met al die omgevallen grote bomen.[3]
- stok of buis waarmee een microfoon op de optimale locatie kan worden gehouden
- (zeilvaart) rondhout aan de onderkant van een langsgetuigd zeil, anders dan de giek
- (scheepvaart) een stok waarmee een schip voortbewogen kan worden
- (bouwkunde) zijkant van een trap of ladder waar de treden of sporten aan bevestigd zijn
- (informatica) een abstracte datastructuur gelijkend op [1]
- (informeel) lang gesprek
- Een boom over iets opzetten.
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
|
Verwante begrippen
- [1] plant, stam, boomtop, kerstboom, boomkap
- [2] microfoon
- [3] rondhout, langsgetuigd, zeil, giek
- [4] schip
Uitdrukkingen en gezegden
- [1] als een blad aan een boom veranderenopeens heel anders zijn, zich heel anders gaan gedragen
- [1] botertje aan de boomprobleemloos
- [1] botertje tot de boomprobleemloos
- [1] de kat uit de boom kijken
- [1] door de bomen het bos niet meer ziendoor een overvloed aan informatie het overzicht verliezen
- [1] een boom van een vent
- [1] een dood paard aan een boom (vast)bindente voorzichtig zijn
- [1] hij kan me de boom inik trek me niets van zijn opvatting aan
Spreekwoorden
- [1] aan de vruchten kent men de boomje kunt alleen iemand echt leren kennen door de dingen die doet en de manieren waarop iemand dingen aanpakt (zie Matteus 7:17-18)
- [1] een appel valt niet ver van de boomkinderen vertonen het gedrag van hun ouders
- [1] hoge bomen vangen veel wind.bekende/belangrijk mensen of met een hoge functie krijgen sneller commentaar of kritiek
- [1] men moet de boom buigen als die jong is.goede gewoonten kunnen het beste al jong worden aangeleerd
- [1] men moet geen oude bomen verpoten/verplaatsenhet is beter oude mensen in hun vertrouwde omgeving te laten
Vertalingen
1. meerjarige plant met houten stam
|
|
4. Vaarboom
Werkwoord
vervoeging van |
---|
bomen |
[A] boom
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bomen
- Ik boom.
- gebiedende wijs van bomen
- Boom!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bomen
- Boom je?
[B] | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | boom | booms |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
[B] boom m
Gangbaarheid
- Het woord boom staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "boom" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "boom" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑
Weblink bron “'Drie biljoen bomen op aarde'” (3 september 2015) op
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018),
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Afrikaans
Uitspraak
Zelfstandig naamwoord
boom
- (plantkunde) boom; een meerjarige plant die als karakteristiek heeft dat hij één of meer verhoute stammen heeft
Engels
enkelvoud | meervoud |
---|---|
boom | booms |
Zelfstandig naamwoord
boom
- (zeilvaart) giek, hout of buis aan de onderkant van het grootzeil
- boem, geluid van een explosie.
- (economie) periode van hoogtij in de economie, sterke hoogconjunctuur.
- stok of buis waarmee een microfoon op de optimale locatie kan worden gehouden.
Middelnederlands
Zelfstandig naamwoord
boom
- (plantkunde) boom; een meerjarige plant die als karakteristiek heeft dat hij één of meer verhoute stammen heeft
Nedersaksisch
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | boom | bomen |
verkleinwoord |
Woordafbreking
- boom
Zelfstandig naamwoord
boom
- (plantkunde) boom; een meerjarige plant die als karakteristiek heeft dat hij één of meer verhoute stammen heeft
Schrijfwijzen
Hyperoniemen
Meer informatie
Stellingwerfs
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | boom | bomen |
verkleinwoord |
Woordafbreking
- boom
Zelfstandig naamwoord
boom
- (plantkunde) boom; een meerjarige plant die als karakteristiek heeft dat hij één of meer verhoute stammen heeft
Hyperoniemen
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
West-Vlaams
Zelfstandig naamwoord
boom
- (plantkunde) boom; een meerjarige plant die als karakteristiek heeft dat hij één of meer verhoute stammen heeft
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 4
- Heteroniem in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 1 lettergreep in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Erfwoord in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Plantkunde in het Nederlands
- Scheepvaart in het Nederlands
- Bouwkunde in het Nederlands
- Informatica in het Nederlands
- Informeel in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 100 %
- Prevalentie Vlaanderen 98 %
- Woorden in het Afrikaans
- Woorden in het Afrikaans met IPA-weergave
- Woorden in het Afrikaans met audioweergave
- Zelfstandig naamwoord in het Afrikaans
- Plantkunde in het Afrikaans
- Woorden in het Engels
- Woorden in het Engels van lengte 4
- Zelfstandig naamwoord in het Engels
- Economie in het Engels
- Woorden in het Middelnederlands
- Woorden in het Middelnederlands van lengte 4
- Zelfstandig naamwoord in het Middelnederlands
- Plantkunde in het Middelnederlands
- Woorden in het Nedersaksisch
- Zelfstandig naamwoord in het Nedersaksisch
- Plantkunde in het Nedersaksisch
- Woorden in het Stellingwerfs
- Zelfstandig naamwoord in het Stellingwerfs
- Plantkunde in het Stellingwerfs
- Woorden in het West-Vlaams
- Zelfstandig naamwoord in het West-Vlaams
- Plantkunde in het West-Vlaams