wasboom

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

[3] wasboom
Uitspraak
Woordafbreking
  • was·boom
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord wasboom wasbomen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de wasboomm

  1. een positieve vorm van was die men gebruikt in een gietproces
     De armpjes van bijenwas worden in een ‘wasboompje’ (foto 4) gezet. Over de wasboom komt een bus te staan, die wordt gevuld met gips. Vervolgens wordt de was eruitgehaald en kan de gipsvorm gevuld worden met het edele metaal. Zo ontstaat een ‘zilverboompje’ (foto 5), waar de armpjes als het ware van ‘gesnoeid’ kunnen worden.[2]
     Het beeldje wordt gemaakt met de verlorenwasmethode. Daarbij worden meerdere wassen beeldjes bevestigd aan een zogeheten wasboom. Ze worden voorzien van een keramische laag, waardoor er een schaal in de vorm van het beeldje ontstaat. De was wordt er vervolgens uitgesmolten.[3]
  2. bodem van een wasbrood
  3. (plantkunde) Amerikaanse heester
Vertalingen

Gangbaarheid

47 % van de Nederlanders;
51 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink Weblink bron
    Jan-Kees Karels
    “Dwarsfluit bouwen is precisiewerk” (17-09-2012), Reformatorisch Dagblad
  3. Bronlink Weblink bron “Oscar-beeldjes zien er net even anders uit” (28-02-2016), NOS
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be