meiboom

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

een rijk versierde meiboom
Uitspraak
Woordafbreking
  • mei·boom
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord meiboom meibomen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de meiboomm

  1. een versierde paal of boom die men plant op 30 april of 1 mei maar soms ook rond Pinksteren of tijdens het Midzomerfeest
    • Wie genoeg energie heeft gekregen van de aardappelcurry, kan onder een versierde meiboom een koptelefoon opzetten voor de silent disco. "Ieder mens probeert zich wel ergens van te bevrijden. Hopelijk komen de bezoekers op 5 mei dansend uit hun harnas."[2] 
    • De 75-jarige sv Bon Boys valt dit jaar de eer te beurt om een schildje te onthullen in de Meiboom aan de Molenstraat.[3] 
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

91 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen