boomteelt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

boomteelt bij Kesteren
Uitspraak
Woordafbreking
  • boom·teelt
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord boomteelt
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de boomteeltv / m

  1. tak van tuinbouw die zich bezighoudt met het telen van houtige gewassen en planten voor tuinen en groenvoorzieningen
    • Een lans voor arbeidsmigranten breekt Albert Jan Maat, voorzitter van de land- en tuinbouworganisatie LTO Nederland. „Als wij niet de beschikking hadden over arbeidsmigranten, zou onze economie er een stuk slechter voorstaan. Ik ken Polen en Roemenen als betrouwbare, hardwerkende mensen. Zo zijn Roemenen geliefd in de boomteelt.” [2] 
    • Volgens de minister blijken de tuinders die nu bij het UWV aankloppen, dat vooral te doen voor specialistisch werk in onder meer de boomteelt. Dat is ook prima in zijn ogen. „Terwerkstellingsvergunningen blijven nog steeds mogelijk als hier niet kan worden voorzien van personeel”, aldus Kamp. [3] 
Vertalingen

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen