boomsoort
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- boom·soort
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | boomsoort | boomsoorten |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
- groep van bomen die vruchtbare nakomelingen kunnen krijgen, bomen die tot een plantkundige soort behoren
- Veel te duchten hebben de meer dan 600.000 bomen in Rotterdam van allerlei ziekten die de laatste jaren de kop opsteken. Was er een poosje terug alarm vanwege de iepziekte, tegenwoordig worden ook andere boomsoorten getroffen door aandoeningen die tot ingrijpen nopen. Pieter Bolle somt op: „Je hebt de essentaksterfziekte, de kastanjebloedingsziekte, de watermerkziekte bij wilgen, en in de platanen heb je dus de massaria.” [2]
- De jaarlijkse sterfte van de belangrijkste boomsoorten in Europa neemt enorm toe [3]
Gangbaarheid
- Het woord boomsoort staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "boomsoort" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Frank van Dijl 14 oktober 2016
- ↑ www.newscientist.nl (23 nov 2021)
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be