speelboom

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

speelboom
Uitspraak
Woordafbreking
  • speel·boom
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord speelboom speelbomen
verkleinwoord speelboompje speelboompjes

Zelfstandig naamwoord

de speelboomm

  1. een boom waarin kinderen kunnen klimmen en spelen
    • Sinds 1933 komen bezoekers naar de Sunland Bar in deze enorme Baobab-boom voor een drankje en uitzicht. Het is eigenlijk een grote magische speelboom uit je kindertijd, maar dan met drank. Kom niet met een groep want in deze gezellige bar kunnen slechts vijftien personen tegelijk terecht. [1] 
    • Toevallig komen Tes en Tom er achter dat de gemeente van plan is om hun speelboom om te laten hakken. Dat mag niet gebeuren, vinden ze. Margriet de Graaf beschrijft in ”De boomredders” hun succesvolle actie. [2] 
Synoniemen
Antoniemen

Gangbaarheid

91 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. De Telegraaf 27 mrt. 2014 Bijzondere drinkgelegenheden
  2. Reformatorisch Dagblad Hans van Holten 24-12-2004 „Het is een vrolijke boom”
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be