stamboom
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- stam·boom
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van stam en boom
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | stamboom | stambomen |
verkleinwoord | stamboompje | stamboompjes |
Zelfstandig naamwoord
de stamboom m
- boom van een geslacht, d.i. het geslacht vergeleken bij een boom, waarvan de stam zich telkens meer vertakt
- stamboom van het Huis van Oranje.
- tekening die een boom voorstelt, en waarin de leden van een geslacht in hun verschillende graden van verwantschap worden vermeld
- Een stamboom van zijn familie opmaken.
- boom met rechtopgaande stam
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord stamboom staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "stamboom" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[1] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 8
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Samenstelling in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 99 %