geboomte
Uiterlijk
- ge·boom·te
- In de betekenis van ‘groep bomen’ voor het eerst aangetroffen in 1285 [1]
- afgeleid van boom met het omvoegsel ge- -te dat een verzameling aangeeft [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | geboomte | geboomtes geboomten |
verkleinwoord | - | - |
- (plantkunde) de gezamenlijke bomen
- Het woord geboomte staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "geboomte" herkend door:
71 % | van de Nederlanders; |
63 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "geboomte" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ geboomte op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be