appelboom

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ap·pel·boom
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord appelboom appelbomen
verkleinwoord appelboompje appelboompjes

Zelfstandig naamwoord

de appelboomm

  1. boom waaraan appels groeien
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen


Achterhoeks

Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord appelboom appelbeume
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

appelboom

  1. (plantkunde) appelboom; boom waaraan appels groeien


Nedersaksisch

Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord appelboom appelbeume
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

appelboom

  1. (plantkunde) appelboom; boom waaraan appels groeien
Schrijfwijzen